Over individu en maatschappij, persoon en gemeenschap
In dit artikel denken we na over de relatie tussen individualiteit en collectiviteit en tussen persoon en gemeenschap. Welke spanningen en verbindingen bestaan er tussen deze koppels kernbegrippen? Het eerste onderscheid dat we overdenken is dat tussen individu en persoon. Het tweede het onderscheid dat tussen maatschappij en gemeenschap. Vervolgens gaan we na in welke maatschappelijke verbanden de relatie tussen persoon en gemeenschap zichtbaar worden en in welke die tussen individu en maatschappij. Daarna zoomen we in op de religieuze gemeenschap en gaan we op zoek naar kenmerken van een religieuze gemeenschap. Een van die kenmerken is het oog krijgen voor de ander als persoon. Aan de hand van de parabel van de Barmhartige Samaritaan laten we zien hoe de zorg voor de concrete ander er in de Joodse en vroegchristelijke gemeenschap uit zag . We eindigen het artikel met de concretisering van de aandacht voor de persoon van de ander in de context van het onderwijs. De school is op te vatten als een gemeenschap waarin leraren, leerlingen en leidinggevenden ontdekken wat er toe doet om tot echt samenleven te komen (Stern, 2009).
Individu en persoon
De moderne samenleving is in haar kernconcepten over mens en samenleving sterk beïnvloed door het denken van René Descartes. Descartes splitste in zijn denken de ervaring in geest en materie, het spirituele en het materiele. Dit leidde in het moderne denken in de 17e, 18e en 19e eeuw tot een visie op de mens als een geïsoleerd ‘individu’ of ‘ zelf’ (Sacks, 2003, p. 150). Het ‘ik’ is de bron van alle denken en handelen. Deze denkwijze heeft talloze geschriften voortgebracht waarin de ontwikkeling van het autonome individu in de moderne wereld getekend wordt. Individualisering is in veel omschrijvingen van de moderne cultuur een karakteristiek. Filosoof Charles Taylor beschrijft in zijn Ethics of Authenticity (1991) dat deze individualisering positieve en negatieve gevolgen heeft gehad. Positieve in die zin dat mensen niet langer slachtoffer werden van eisen die door een sacrale orde aan hen werden gesteld. Negatief doordat de gewonnen vrijheid van de mens vervolgens wel ondergeschikt werd gemaakt aan allerlei maatschappelijke regels en normen. Volgens Martin Buber en John Macmurray heeft de moderniteit een ‘leeg individualisme’ voortgebracht waarbij mensen totaal op zichzelf gericht raakten en de betrokkenheid op de ander naar de buitenkant werd gedrukt . Een uitweg uit deze tendens tot individualisering biedt volgens hen een relationele visie op menswording. Bij deze denkers komt een relationeel denken over ‘ik en de ander’ centraal te staan. Mensen zijn geen ‘het’, geen ‘object’ in institutionele verbanden, maar levende ‘personen’ in een dynamische gemeenschap. Buber voltrekt in zijn dialogische filosofie de overgang van het denken en spreken over individuen naar personen, en van het denken en spreken over de maatschappij naar de waarde van de gemeenschap. ‘I’m against individuals and for persons.’ (Buber,1998, p.174). Wij kennen mensen door de bijzondere relaties die we met hen hebben ontwikkeld en wij zijn slechts mensen in en door onze relaties. Iemand leren kennen is in het denken van Buber en Macmurray een vorm van handelen, niet een ‘state of the mind’.
Dit relationele denken over de persoon vindt sinds de jaren ’90 van de 20e eeuw steeds meer zijn weg in onderwijs en zorg. Daar spreekt men heden ten dage over een holistische of spirituele benadering waarbij het dualisme tussen lichaam en geest overwonnen is. Spiritualiteit wordt daarin gezien als relatie en als actie. ‘The spirit is a dynamic reality that expresses itself in the body. This also can apply to groups (Robinson et al. 2003, p.21). Deze spirituele grondhouding wordt zichtbaar in a) het ontwikkelen van een openheid voor en erkenning van de ander (de andere persoon, de groep, de omgeving, de godheid), b) de ontwikkeling van het vermogen de ander te antwoorden (spiritualiteit in praktijk brengen) en c) het ontwikkelen van uiteindelijke betekenis aan het leven, gericht op alle aspecten van de openheid voor en de erkenning van de ander.
Samenleving en gemeenschap
Er is veel discussie over wat een gemeenschap tot gemeenschap maakt. Gemeenschappen zijn kleiner dan maatschappelijke instellingen. In de theorie wordt erover gediscussieerd over wat mensen gemeenschappelijk(common) hebben in een community. Is dat een serie overtuigingen of is dat een serie activiteiten? De ene school zegt dat een set overtuigingen een groep tot een groep maakt, de ander stelt dat mensen die samen iets doen met elkaar verbonden raken. Dit onderscheid tussen idee en activiteit is al herkenbaar bij Plato en Aristoteles. Plato benadrukt de gemeenschappelijke ideeën, Aristoteles maakt zich sterk voor samenwerking in de richting van een gemeenschappelijk doel. In de 19e eeuw keert deze discussie terug bij filosofen als Hegel, Marx en Feuerbach. En in de 20e eeuw worden de posities opnieuw ingenomen door respectievelijk. John Rawls en Martha Nussbaum. (Nussbaum in Alperson, 2002). Macmurray onderscheidt in zijn geschriften over persoon en gemeenschap vier vormen van gemeenschapsvorming: de familie, de vriendengroep, de religieuze gemeenschap en de school. Een gemeenschap omschrijft Macmurray als ‘ een eenheid van personen als personen’ (Macmurray 1996, p.168). Het persoonlijke in de relaties binnen deze vier vormen van gemeenschap wordt opgevat als de mogelijkheid om via vertrouwen en erkenning tot samenwerking te komen. In een gemeenschap worden mensen als doel en niet als middel voor een doel gezien. Volgens Buber is het grote verschil tussen een collectief en een gemeenschap dat een collectief georganiseerd wordt op basis van gemeenschappelijke idealen en belangen en dat een gemeenschap bestaat bij de gratie van waarlijk samen leven waarbij iedere persoon als unieke persoon wordt erkend (Buber, 2002, p.371).
Religieuze gemeenschap
In zijn reflectie bespreekt Macmurray als voorbeeld van de religieuze gemeenschap de parabel van de Barmhartige Samaritaan. Hij kiest deze gelijkenis als voorbeeld van gemeenschapsvorming op basis van handelen en niet op basis van overtuiging. Volgens hem is de essentie van de parabel dat de Samaritaan metterdaad barmhartigheid bewijst aan de Jood in nood terwijl de priester en de Leviet die hetzelfde geloof delen en de zelfde verbondenheid met het volk, het doen van barmhartigheid nalaten (Macmurray, 1996, p.111). Het loont de moeite om deze parabel nader te onderzoeken vanuit de vraag: Wordt hier gehandeld vanuit een relationele visie op menswording binnen een gemeenschap? We dienen ons goed te realiseren dat deze parabel uitdrukking is van religieus joods gedachtegoed en dat deze parabel verteld wordt door een ervaren joodse gelijkenisverteller, Jezus van Nazareth. Het feit dat de gelijkenis een sleutelrol is gaan spelen binnen de christelijke gemeenschap neemt niet weg dat haar oorsprong te vinden is in de praktijk van het joodse leven in de context van de eerste eeuw van de gebruikelijke jaartelling.
Dialoog
De parabel wordt verteld in de context van een vraaggesprek tussen een tora-geleerde, waarschijnlijk uit de kring van de Farizeeën, en Jezus . De vraag die de tora-geleerde stelt luidt: ‘waar komt het op aan in het volle leven?’ Jezus stelt als tegenvraag: ‘wat is de kern van de tora?’ De tora-geleerde vat dan de kern van de Hebreeuwse bijbel samen: ‘God liefhebben met al je vermogens en je naaste, want die is als jij.’ Jezus beaamt zijn antwoord, en zegt dan : ‘doe dat en je zult leven’. Uit dit antwoordt blijkt dat Jezus, zoals Macmurray zegt, de menswording binnen de gemeenschap ziet als een leefwijze waarin het handelen centraal staat, en niet de overtuigingen die je hebt.
De tora-geleerde daagt Jezus dan nog verder uit en vraagt: ‘wie is mijn naaste?’ Daarop antwoordt Jezus met de gelijkenis. Door het vertellen van het verhaal bewerkt Jezus dat de tora-geleerde gaat inzien dat zijn vraag niet vanuit het goede perspectief gesteld wordt. Aan het einde van de gelijkenis stelt Jezus de vraag: ‘wie van de drie is de naaste geworden van het slachtoffer van de rovers?’ De tora geleerde antwoordt: de man die hem barmhartigheid bewezen heeft. Dat is de kern.
De dialoog tussen de tora-geleerde en Jezus is een voorbeeld van hoe in die tijd een dialoog werd gevoerd werd tussen personen in een religieuze gemeenschap. Doel van een dergelijke dialoog is dat beide gesprekspartners tot nieuw inzicht komen. Er staat in iedere echte dialoog iets op het spel: namelijk de menswording van beiden (van ieder mens) en de vraag wat goed (samen)leven eigenlijk is? Het bijzondere in Bijbelverhalen is dat het de God van de Bijbel erom gaat (doel) dat mensen tot echt samenleven komen. Dat iedere mens mag ontdekken wat zijn of haar roeping is in dit leven, en dat mensen samen ontdekken binnen een gemeenschap wat goed samenleven binnen rechtvaardige instituties in kan houden.
Oog krijgen voor de ander en het andere
De parabel van de Barmhartige Samaritaan is een schoolvoorbeeld van de verbeelding van een ‘essentie in menswording’ volgens de joodse en de christelijke traditie. De essentie namelijk dat ieder mens in leert staan en op leert komen voor een ander, zeker voor een medemens in nood. In deze paragraaf wil ik nog wat dieper ingaan op de opbouw van de gelijkenis zelf. Wat ik daarmee duidelijk wil maken is dat het ethos van waaruit deze parabel gecreëerd is niet voor niets zo’n lange en diepe doorwerking gehad heeft in al die landen en continenten waar dit verhaal is verteld. Er zijn namelijk in alle tijden en op zeer veel plaatsen mensen geweest die deze gelijkenis hebben geleefd en belichaamd als uitdrukking van hun geloof als leefwijze. Sommigen waren christelijk, anderen Joods, weer andere moslim, boeddhist, hindoe, humanist of nog anders. Wat al deze mensen van verschillende tradities verbindt en samenbrengt is dat zij het leren instaan voor anderen gezien en beleefd hebben als het kenmerk van menselijkheid in een samenleving. Om dat te kunnen moet je ook ontdekken wie je zelf als persoon bent. Op deze ontdekkingstocht komen mensen erachter dat wie zij zijn alleen ontdekt kan worden in en door belangrijke ontmoetingen met anderen.
De parabel
De wijze waarop Jezus de parabel vertelt geeft er op allerlei manieren blijk van dat hij geoefend was in het vertellen van gelijkenissen en dat hij goed was ingevoerd in de mondelinge traditie van die tijd over het leven volgens de richtlijnen van de tora.
Jezus was bekend met twee overleveringen die meeklinken in de wijze waarop hij de gelijkenis vertelt . De eerste overlevering gaat over het beeld vav Samaritanen dat bekend was in zijn tijd, namelijk dat dat zij gastvrij waren voor vreemdelingen. Dat beeld gaat terug op 2 Kronieken 28, 9-15 waar de profeet Oded uit Samaria de Israelieten uit het Noordrijk de opdracht geeft gevangenen van Juda niet aan hen te onderwerpen, maar hen terug te laten keren naar Judea. De Samaritanen geven daar gehoor aan en kleedden de gevangenen ,gaven hen te eten en te drinken, verzorgden hun wonden en begeleiden hen ‘tot aan de palmstad Jericho, tot aan de grens met het gebied van hun broeders. De wijze waarop de Samaritaan in de parabel optreedt, inclusief het verzorgen van het slachtoffer, de zorg voor zijn heling kan mogelijk teruggevoerd worden op deze mondelinge overlevering.
Een andere overlevering die mogelijk van invloed is geweest op de vormgeving van de parabel is Job 6,13-23 in de Griekse vertaling (LXX). Jezus vertelt zijn gelijkenis met in het achterhoofd een Joods slachtoffer. Job 6, 1 vertelt dat Job geen hulp heeft ondervonden. Zijn naaste verwanten zijn aan hem voorbijgegaan. Iedereen heeft hem onbarmhartig behandeld. Job wordt door zijn verwanten niet gezien, niet aangezien, ze gaan aan hem voorbij. Net zoals de priester en de leviet, joodse volksgenoten van het slachtoffer, die hem zien maar aan hem voorbijgaan. De verwanten bewijzen geen barmhartigheid en zien zijn wonden en vrezen: ons kan hetzelfde overkomen. De priester en leviet gaan niet voorbij omdat ze daarmee onrein zouden worden, -zoals zoveel christelijke interpreten veronderstellen, maar omdat ze bang en laf waren hetzelfde lot te moete ondergaan als het slachtoffer. De Samaritaan wordt gedreven door zijn erbarmen (Lk 10:33).
In het farizees jodendom uit de tijd van Jezus, de mainstream, wordt de kern van de tora: ‘ God liefhebben als jezelf en de naaste want die is als jij’ opgevat als een appel, een gebod om in te staan voor mensen in nood. Je bent mens als je net als God barmhartig leert handelen (navolging), door naakten te kleden, eten en drinken te geven aan wie gebrek heeft, iemand vrij te maken, iemand te bezoeken die ziek is, de doden te begraven enz. Daaruit blijkt je menselijkheid en ook je geloof in het leven en in de God van het leven. Er is een tekst bekend uit een buitenbijbels geschrift, het testament van Issaschar, waarin de kern van de Tora uit Lev 19:18 als volgt wordt geïnterpreteerd: Hebt de Levende lief en jullie naaste, hebt erbarmen met de arme en de zwakke. (Testament van Issaschar 5,2, uit de 2e eeuw vgj.)
De school als gemeenschap
De school is in de ogen van Macmurray een ‘gemeenschap in leren samenleven’ (community of practice). De praktijk waarvan sprake is in de school is de praktijk van mens-worden, en dat kan alleen maar door in en door het onderwijs meer oog te krijgen voor de ander en via de doorgaande dialoog met de ander zicht te krijgen op wie jij bent. ” The golden rule of education is to teach the children how to live’ (Macmurray, 1968, p. 14). De school ziet hij als een plek waar leerlingen door een continue vorm van bezinning, reflectie en dialoog ontdekken wie zij zijn. Dialoog tussen leerlingen en tussen leerlingen en leraren is daarbij cruciaal. De ethica N. Noddings doet daar heldere uitspraken over. Voor haar is echte dialoog in de school een vorm van morele en levensbeschouwelijke vorming. In haar ogen wordt in hedendaagse vormen van onderwijs de dialoog te weinig serieus genomen. Daarom komen veel pubers levensbeschouwelijk en moreel tekort. (Noddings 1994). Het leren voeren van een dialoog, samen met actiever vormen van kritisch denken, kan gemeenschapsvorming in de school en daarbuiten sterk bevorderen.